Aanmaakpartij: Papier dat overeenkomstig de wensen van de koper wordt aangemaakt; doorgaans ten minste 1000 kilo.
Aanspatiëren: De letter-tussenruimte wordt vermeerderd met een aantal eenheden.
Afbreken: De DTP-software breekt automatisch woorden aan het eind van een regel, via en aantal regels en uitzonderingen. Verkeerd afgebroken woorden moeten met de hand worden gecorrigeerd.
Aflopend drukken: Vlakken, foto's of lijnen raken de buitenrand van het drukwerk, deze moeten dan in het beeld worden aangesneden, op het drukvel lopen deze beelden 3mm. van het schoongesneden vel af.
Afsnede: Het gedeelte van het drukvel dat na het drukken wordt afgesneden.
Afwerken: Alle handelingen die nadat een vel gedrukt is nog nodig zijn om tot een totaal product te komen.
Afspatiëren: De letter-tussenruimte wordt verminderd met een aantal eenheden.
Ampersand: het &-teken.
Asterisk: Leesteken in de vorm van een sterretje, zoals *.
Auteurscorrectie: Iedere verandering die een auteur in zijn/haar tekst aanbrengt die niet het gevolg is van een fout van de zetter.
Bagetteren: Posters voorzien van metalen of plastic ophangstrips.
Binnenwerk: (Het boekblok) Dat deel wat niet tot het omslag wordt gerekend.
Bladspiegel: De stand van de zetspiegel op het papier, met inbegrip van de witruimten cq. de marges.
Blindstempel: Door middel van een stempel (metaal) wordt een afbeelding, zonder inkt, in reliëf gedrukt .
Breedlopend: De vezels in het papier liggen evenwijdig aan de korte zijde van het papier.
Brocheren: Het vervaardigen van boeken en tijdschriften.
Gehecht gebrocheerd: In elkaar gestoken vellen voorzien van twee nietjes.
Garenloos gebrocheerd: Vellen / katerns worden vergaard, vervolgens in de rug gefreesd, gelijmd en met omslag omtrokken.
Garenlas gebrocheerd: Katerns worden stuk voor stuk genaaid en daarna in de omslag gelijmd.
Genaaid gebrocheerd: Katerns worden met garen aan elkaar genaaid en vormen zo een boekblok, daar omheen wordt een band aangebracht m.b.v. schutbladen.
Bijbeldruk: Houtvrij dun, sterk vaak lompenhoudend papier; niet zwaarder dan 40 g/m2.
Cahiersteek: Schriftensteek, zoals vroeger alle schoolschriften waren gebonden, aan de buitenkant is het draad ook zichtbaar.
Cast-coated: Papier voorzien van strijklaag die na op het papier te zijn aangebracht tegen een verhitte, gepolijste cilinder wordt geperst. Hierdoor droogt deze 'couchelaag' en krijgt een bijzondere hoge glans.
Centreren: De tekst steeds in het midden van de zetbreedte plaatsen.
Corps (Korps): Lettergrootte + de normale interlinie.
Cursief/italic: schuin gezette tekst, deze tekst is cursief gezet. Cursief wordt ook Italic genoemd.
Cyclostyle: wit of gekleurd, soms opdikkend en sterk opzuigend papier, geschikt voor stencils of offsetdruk.
Diapositief: (Negatief) Witte letters op een zwarte achtergrond.
Dienstenvelop: envelop zonder venster met de sluiting (klep) aan de lange zijde.
DPI: Dots per Inch, maar ook Pixels per Inch (eigenlijk PPI). Over DPI en PPI bestaat in de grafische wereld wat verwarring. Waar men in de grafische industrie spreekt over DPI, bedoelt men in feite PPI. Maar DPI is inmiddels dusdanig ingeburgerd, dat niemand nog echt valt over deze spraakverwarring.
DPI als Pixels per Inch (PPI): Eenheid van de resolutie van uitvoerapparatuur (zoals belichters en printers) uitgedrukt in pixels per strekkende inch. De norm voor kleurenfoto's is 300 dpi (ppi).
DPI als Dots per Inch: Het aantal inktstippen per strekkende inch die bij het drukken op het papier terechtkomen. Dot (engels) is stip of punt. Bij een kleurendruk is de DPI in Dots per Inch een veelvoud van de DPI in Pixels per Inch.
Duplex foto: Een zwart/wit gerasterde foto met een kleurvlak als achtergrond.
Duplexkarton: Gekoetst karton, van zwaar houthoudend of recycled/grijs basismateriaal met eenzijdig houthoudend of houtvrije, meestal witte deklaag, gestreken of ongestreken.
Duotoon: Een normaal gerasterde foto in één kleur en daar overheen een extra contrastrijk gerasterde foto in een andere kleur.
E.C.F.: (Elementary Chlorine Free) Papier dat gebleekt is zonder gebruik te maken van chloorgas. = milieu vriendelijker.
Effenheid: De mate waarin het oppervlak van papier of karton overeenkomt met een (theoretisch) plat vlak. Hoe gladder het papier bijvoorbeeld MC, hoe mooier de bedrukking wordt. Het gladde papier heeft een dichte oppervlaktestructuur opgevuld door vulstoffen en hierdoor zakt de inkt minder diep in het papier waardoor de kleuren frisser blijven en er een fijnere rasterliniatuur gebruikt kan worden.
Elektronische prepress: Op geavanceerde apparatuur wordt tekst en beeld verwerkt tot complete pagina's. Werktekeningen zijn overbodig. Op scherm is meteen in kleur te zien hoe het eruit gaat zien. Veranderingen van kleur, beeld, tekst enz. is "éénvoudig" te maken.
EPS: Encapsulated Postscript, een variant van de postscripttaal voor een bestand met (kleuren)afbeeldingen, in de regel opgebouwd met vectoren.
Fotozetten: Het via een fotografisch zetsysteem in tikken en uitdraaien van teksten in diverse lettertypen, korpsen en opmaken van de pagina's.
Gesatineerd Papier: (gekalanderd) Papier dat extra glad is gemaakt door het tussen rollen glad te wrijven. o.a. tijdschriften en reclamedrukwerk.
Gestreken papier/karton: Papier/karton dat is voorzien van één of meer strijklagen van krijt en/of porseleinaarde. Daardoor is het mogelijk er met fijne rasters op te drukken. De strijklaag kan mat, 'silk'-achtig, glanzend en zelfs hoogglanzend zijn.
Gramgewicht: Benaming voor de massa per oppervlakte van papier, aangegeven in grammen per vierkante meter, aangeduid als g/m2. Deze aanduiding zegt in principe niets over de dikte van het papier (zie opdikking). U kunt dit omrekenen door het gewicht te delen door de lengte en breedte van het papier. bijv.: 5 gram / 0,297 meter / 0,21 meter = 80 g/m2.
Grijperwit: De extra ruimte van een drukvel waaraan de grijper van de pers het papier kan vastpakken.
Grijsbord: Grijskarton van ongesorteerd oud papier, gemakkelijk te scheuren. o.a. onderbord voor bloks.
Halfmat: Gradatie van satinage (satineren), gladheid ook wel 'silk' genoemd bij gestreken papier.
Hoerenjongen: Een woord tot 'halve regel' die als eerste regel bovenaan een tekstkolom of pagina geplaatst is en eigenlijk het einde van en alinea is .
Houthoudend papier: Papier dat voor een deel, meer dan 10%, uit houtslijp bestaat. Houtslijp is pulp van vezels die nog lignine, kitstoffen (incrusten) en hars bevatten. Dit papier vergeelt vrij snel. De duurzaamheid is minder dan bij houtvrij papier.
Houtvrij papier: Papier dat gemaakt wordt van boomvezels die met behulp van chemicaliën ontsloten en ontdaan zijn van de stoffen die voor een snelle veroudering zorgen.
Huisstijl: De manier waarop het logo en de teksten op de formulieren, maar ook op de folders, de brochures, auto,s. gebouwen, enz. worden afgebeeld via een zo strak mogelijk stramien, zodat al deze verschillende bedrijfsonderdelen een éénheid vormen.
Inschiet: De hoeveelheid papier of karton dat nodig is voor het instellen van een drukpers en de afwerking.
Inslagschema: Geeft aan hoe de pagina's op het drukvel moeten worden gedrukt, zodat ze na te zijn gevouwen en gebrocheerd op de juiste volgorde staan.
Inspringen: Het aangeven van een nieuwe alinea door zoveel naar rechts te beginnen met de nieuwe alinea als de grootte van het corps, "een vierkantje wit".
Interlinie: De afstand tussen de regels.
Ivoorkarton: (Natuurkarton) Effen, wit karton uit zeer goed gebleekte celstof; houtvrij; goed gelijmd; geschikt om te beschrijven; egaal van doorzicht, laat zich goed vouwen. Altijd éénlagig.
JPEG: Joint Photographic Experts Group, een fotobestand-compressie standaard, op basis van vele kleuren. (.jpg). Spreek het uit als "Jeeepech".
Kapitalen: Hoofdletters.
Karton: Papiermateriaal met een gramgewicht hoger dan 170 g/m2.
Katern: Gevouwen drukvel, van 4, 8, 12, 16, 24 of 32 pagina's, meerdere katerns achter elkaar vormen het boekblok/binnenwerk van een boek/brochure.
Klein kapitalen: Speciaal ontworpen hoofdletters ter grootte van de kleine letters van het zetwerk, in de regel in verhouding iets breder en met dikkere stokken als de hoofdletters van het zelfde korps.
Kopij: De te zetten teksten, aanleveren, getypt en voorzien van aanwijzingen m.b.t. kapitaal zetten, vet-zetten, cursief, enz.
Kopregels/kopjes: De regels die boven aan een verhaal of hoofdstuk staan.
Kopwit: De wit marge aan de bovenzijde van de zetspiegel.
Korps: De lettergrootte + de normale regelafstand.
Kraft: Sterk papier van uitsluitend sulfaatcelstof uit naaldhout. Ook sulfaatpapier genoemd.
Kruisslag vouwen: De tweede vouw gaat dwars op de eerste vouw.
Laatste proef: De versie van het zetsel dat als laatste door de klant is nagelezen en waar deze akkoord voor gegeven heeft.
Langlopend: De vezels in het papier lopen evenwijdig aan de lange zijde van het papier.
Lay-out: Schets/ontwerp over hoe een pagina eruit moet zien (stramien).
Laten lijnen: Er voor zorgen dat tekst en beeld op één lijn staan of een haakse hoek maken met elkaar.
Leesbaar positief/negatief film: Een film waarmee men het leesbare beeld aan de bovenkant (siegt-zijde) weg kan krassen
Ligaturen: Combinaties van meerdere letters die met elkaar verbonden zijn, zoals, ae, ij, ff, fi, fl, enz.. De letters zijn afgespatieerd tot ze over/tegen elkaar staan.
Lithografie: Het van werktekeningen en foto's schone films (litho's) maken.
Looprichting: De vezels van het papier rangschikken zich in dezelfde lengterichting als de loop van de papierbaan (langlopend), snijdt men de vellen over de breedte uit het papier (breedlopend)
M.C.-papier: (machine coated) Papier voorzien van een strijklaag, gesatineerd, halfmat of 'silk' en mat. o.a. reclamedrukwerk, tijdschriften.
Marges: Wit ruimte(n) buiten de zetspiegel van een pagina.
Maskers: Tussenmateriaal om tot schone films te kunnen komen.
Modificatie: Het vervormen van het letterbeeld. Bijv. cursiveren, versmallen, verbreden, enz.
Natuurkarton: Effen, wit karton uit zeer goed gebleekte celstof; houtvrij; goed gelijmd; geschikt om te beschrijven; egaal van doorzicht, laat zich goed vouwen. Altijd éénlagig.
Negatieffilm: Film waarbij alles dat op papier zwart/gekleurd moet zijn, op de film wit is.
Nummeren: Het drukwerk per exemplaar voorzien van een oplopend nummer.
Oblong: Liggend formaat, de rug van de brochure is kleiner als de zijden.
Onderkast: De kleine letters werden vroeger in de letterkasten (loodzetsel) in het onderste gedeelte opgeborgen, vandaar de term onderkast.
Opaciteit: Doorschijnendheid van papier, hoe hoger de opaciteit, hoe minder doorschijnend het is. Opaciteit speelt voornamelijk bij lagere gramgewichten. Tekst kan door de andere zijde van het papier gaan doorschijnen. Gesatineerd papier is vaak doorzichtiger dan niet gesatineerd papier van het zelfde gramsgewicht. Ook gebruik van vul- en lijmstoffen, de keuze van de vezel (houthoudend, houtvrij, kringloop) en de maling (hoe langer, hoe 'vetter', dus hoe opaker) spelen een rol.
Opmaken: Het compleet maken van pagina's; tekst wordt via het beeldscherm op de juiste stand gezet en beeldmateriaal wordt op de juiste plaats geplakt (via papiermontage), hiervan krijgt men en opgemaakte proef.
Persing: Met een cilinder in de papierfabriek aangebracht motief, geperst. bv. korrel-, hamer-, linnenpersing.
Persmerk: Tekening in papier, die bij doorvallend licht, soms ook bij opvallend licht, scherp afgetekend zichtbaar wordt. Wordt aangebracht na de perspartij. Is een imitatie van het watermerk.
Persvernis: Oxidatief drogende offset vernis laagglanzend.
PMS: Pantone Matching System, een universeel kleuren systeem voor drukinkten, wordt in de gehele GrafiMedia Branche gebruikt. Tegenhanger is bijvoorbeeld: RAL-kleuren voor de Verf/Bouw-industrie.
Prägen/pregen: Een vorm van blinddruk, waarbij het beeld verdiept of verhoogd in het papier wordt gedrukt.
Prepress: Al het voorbereidende werk, van zetten tot films maken, voor dat iets gedrukt kan worden.
Puntverbreding: Ook wel genoemd Puntgroei. Effect dat optreed doordat het papier sterk zuigend is zoals krantenpapier en offset. Bij het drukken van gerasterde foto's en illustraties op papier met een min of meer open structuur, ontstaat er in de middentonen en diepe tonen rasterpuntverbreding door de wegslag van inkt in het papier. Hierdoor wordt het toonverloop in foto's ongunstig beïnvloed (50% raster wordt bijvoorbeeld 65%). Diepe tonen krijgen een vlekkerig beeld, ze verliezen scherpte en detail. Om dit te vermijden moet de lithograaf de puntgroei compenseren door de rastercurves te verleggen en verlagen. Bij kranten papier is de puntverbreding ca. 30%, bij offset- en bankpostpapier ca. 20 a 25%, bij mat MC ca. 5%.
Rasteren: Het halftoonbeeld van een foto met behulp van een camera of scanner omzetten in puntjes zodat het gedrukt kan worden.
Rasterliniatuur: De fijnheid van een raster wordt vermeldt in lijnen per cm.(l/cm), lijnen per Inch of dots per inch (dpi).
Afhankelijk van de druktechniek en het te bedrukken oppervlak. In Offset gebruikt men meestal raster 60 l/cm. en in zeefdruk is raster 40 l/cm. het maximum. Voor iedere papiersoort bestaat een optimale lineatuur, voor krantenpapier is dat 30 l/cm., voor offsetpapier 54 l/cm. en MC papier 60 l/cm.
Rasterpuntverbreding: Ook wel genoemd Puntgroei. Effect dat optreed doordat het papier sterk zuigend is zoals krantenpapier en offset. Bij het drukken van gerasterde foto's en illustraties op papier met een min of meer open structuur, ontstaat er in de middentonen en diepe tonen rasterpuntverbreding door de wegslag van inkt in het papier. Hierdoor wordt het toonverloop in foto's ongunstig beïnvloed (50% raster wordt bijvoorbeeld 65%). Diepe tonen krijgen een vlekkerig beeld, ze verliezen scherpte en detail. Om dit te vermijden moet de lithograaf de puntgroei compenseren door de rastercurves te verleggen en verlagen. Bij kranten papier is de puntverbreding ca. 30%, bij offset- en bankpostpapier ca. 20 a 25%, bij mat MC ca. 5%.
Recycled: Papierkwaliteit welke geheel of gedeeltelijk is gemaakt van vezels afkomstig van papierafval.
Relatieve vochtigheid (RV): Verhouding in procenten tussen de hoeveelheid vocht in de lucht in een bepaalde ruimte ten opzichte van de hoeveelheid vocht die maximaal in de lucht aanwezig kan zijn bij dezelfde temperatuur.
Riem: Pak van identieke vellen papier. Inhoud is afhankelijk van het gramgewicht. Bijvoorbeeld 80 g/m2 = 500 vel per riem.
Rillen: Een groef in papier of karton aanbrengen zodat het daarlangs makkelijk en recht gevouwen kan worden.
Romandruk: Houtvrij of houthoudend, opaak, ruw boekdrukpapier, meestal met grote opdikking.
Rugwit: De witmarge tussen de zetspiegel en de rug.
Satineren: Het doorvoeren van een papierbaan door een satineerkalander met als doel het oppervlak van het papier te effenen en het realiseren van glans.
Scannen: Door middel van licht wordt een foto of dia, lijn voor lijn afgetast, daarna verdeeld in de vier drukkleuren (cyaan, magenta, geel en zwart) en op film lijn na lijn inbelicht, gerasterd en al.
Schoonsnijden: het nasnijden van drukwerk (plano of product) op het gewenste formaat.
Schreefloos: De schreven van een letter zijn de boven en onder streepjes, zitten deze er niet aan dan spreekt men over schreefloze letters.
Schrijfpapier: Houtvrij of lichthouthoudend papier, gesatineerd, wit of licht gekleurd, goed gelijmd, aan beide zijde goed beschrijfbaar; gelijkmatig van doorzicht en opaak.
Schutblad: D.m.v. de schutbladen voor en achter wordt het binnenwerk (het boekblok) door de binder aan het boek verbonden. Ze zijn meestal van gekleurd papier of voorzien van een illustratie.
Slippen/strokenproef: Proef van het zetsel uitgedraaid in lange stroken voordat de pagina's opgemaakt zijn. Bijv. bij kranten.
Slitten: Dit is ‘snijden tussen vlees en vel’ of kappen tot halverwege de drukdrager. Toepassing: bij stickers.
Smoutwerk: Formulieren en handelsdrukwerk.
Spanjool (mossel): Een stofje op de drukplaat zorgt voor een circelvormige afdruk op het papier. (Hist. Spanjaard) Ongewenst persoon.
Spot: Plaatselijk of uitgespaard voorzien van veredeling
Staaldruk: Verhoogd beeld d.m.v. staalstempel, pasta en hitte. Is niet geschikt voor gebruik in laserprinters, beperkte PMS kleuren.
Staartpagina's: De laatste pagina van een hoofdstuk.
Staartwit: De witmarge tussen de zetspiegel en de onderkant.
Stofomslag: Een extra omslag (los) om de boekband, ter bescherming van deze band.
Stok (letter) hoogte: De grootte van de letter, van voet tot schreef.
Stramien: Vastgelegde afspraken in een lay-out over de zetbreedte, zetspiegel, paginering enz. van een boek of krant (dmv. lijnen). Waardoor de vormgever meer éénheid en samenhang aanbrengt.
Synthetisch papier: Papier gemaakt uit kunststofvezels, vaak met toevoeging van celstofvezels, bijzonder goed bestand tegen vouwen, scheuren, oppervlakteslijtage en warmte, afwasbaar, zeer maatvast en meestal stijf. o.a. Synteape, Polyart, Peppart, Neobond.
T.C.F.: (Totally Chloride Free) Pulp welke is gebleekt zonder gebruikmaking van chloorgas en/of chloorverbindingen. De pulp is dan waarschijnlijk met zuurstof gebleekt.
TIFF: Tagged Image File Format is een bitmap georiënteerde grafisch bestandsformaat voor lijn-, grijs- en kleurwaarden.
Uitdraaien: De door een zetter ingetikte en opgemaakte teksten worden m.b.v. een belichter op fotografisch papier of film belicht. Bij de elektronische prepress geldt dit ook voor complete pagina's.
Uitlijnen: Uitmeten, zorgen dat alle tekst en plaatjes op één lijn en haaks staan. (stramien maken).
Uitvullen: Teksten in blokvorm worden steeds per regel uitgevuld; de witruimten (spaties) tussen de woorden worden verminderd of vergroot om de juiste lengte te krijgen.
UV-vernis/lak Ultra Violet: drogende vernis/lak hoogglanzend of mat, kan breken.
Vergure/Vergé: Doorlopend watermerk van dicht bij elkaar staande, evenwijdige lijnen, haaks gekruist door op grotere afstand voorkomende dwarslijnen. o.a. Conqueror vergé, Classic, Rives classic, Director vergé, enz.
Verlooptint: Een tint/beeld dat van licht naar donker verloopt.
Vet: dik gezette tekst, deze tekst is vet gezet.
Viltmarkering: De oppervlaktestructuur aan de viltzijde is duidelijk onbewerkt te zien.
Viltzijde: De bovenzijde van de papierbaan.
Vrije regelval: De tekst in kolommen gezet maar niet uitgevuld.
Vuile proef: Huiscorrectie, eerste proef.
Vuile scans: Gerasterde films van foto's of dia's op de scanner gemaakt, maar nog niet verwerkt in de montage van de pagina.
Watermerk: Figuur dat bij doorzicht in vervloeiende lijnen zichtbaar wordt; in de natte papierbaan aangebracht.
X-hoogte: De hoogte van de kleine letters zonder stok of staart.
Zelfklevend papier: Papier dat aan één of beide zijden een kleeflaag draagt.
Zelfkopiërend papier: Papier dat is voorzien van een 'gevende' laag die onder druk (ballpoint/typemachine/matrix-printer) reageert op de 'ontvangende' laag van een onderliggend vel; er zijn ook 'in zichzelf' kopiërende varianten.
Zetspiegel: De ruimte waarin de tekst wordt gezet.
Zijwit: De witmarge tussen de zetspiegel en de zijkant van de pagina die aangesneden wordt.